attacher
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
attacher |
attachais |
attaché |
eerste groep | volledig |
attacher
- overgankelijk bevestigen [2], hechten vastmaken
- onovergankelijk blijven kleven, blijven plakken; aanbranden
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
attacher |
attachais |
attaché |
eerste groep | volledig |
attacher