• ar·ti·um
  • Afkomstig van het Latijnse woord artes
Naar frequentie 29030
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   artium     artiumen     artiumer     artiumene  
genitief   artiums     artiumens     artiumers     artiumenes  

artium, m

  1. (onderwijs), (afkorting), (verkorting) eindexamen
    «Bjørnstjerne Bjørnson tok artium i 1852.»
    Bjørnstjerne Bjørnson deed zijn eindexamen in 1852.


  • ar·ti·um
  • Afkomstig van het Latijnse woord artes
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   artium     artiumen     artiumar     artiumane  

artium, m

  1. (onderwijs), (afkorting), (verkorting) eindexamen