Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ar·ge·loos·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord argeloosheid argeloosheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de argeloosheidv

  1. het argeloos zijn, (de onschuld of eenvoud van iemand, die aan geen kwaad denkt, niets kwaads vermoedt)

Gangbaarheid

Verwijzingen