• ap·point
  • Afkomstig van het Oudfranse "apointier", dat van de Franse frase à point komt, die weer van de Latijnse woorden a en punctum komt.
  • Engels werkwoord met het voorvoegsel ap-.
Naar frequentie 1500
vervoeging
onbepaalde wijs to  appoint 
he/she/it  appoints 
verleden tijd  appointed 
voltooid
deelwoord
 appointed 
onvoltooid
deelwoord
 appointing 
gebiedende wijs  appoint 

appoint

  1. overgankelijk aanstellen
  2. overgankelijk benoemen