Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·gio·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord angioloog angiologen
verkleinwoord angioloogje angioloogjes

Zelfstandig naamwoord

de angioloogm

  1. (medisch) (beroep) iemand die zich bezig houdt met de leer van de bloed- en lymfvaten en aandoeningen daaraan
Verwante begrippen

Gangbaarheid