• an·ders·ta·li·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord anderstalige anderstaligen
verkleinwoord

de anderstaligev / m

  1. iemand wiens moedertaal een andere is dan algemeen gesproken in een gebied
    • Steeds meer anderstaligen wonen in Nederland. 

anderstalige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van anderstalig