Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ana·lo·gon
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Grieks [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord analogon analoga
analogons
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het analogono

  1. iets dat veel overeenkomsten heeft met iets anders; het overeenkomstige
  2. (biologie) chemische verbinding met dezelfde biologische werking als een andere stof

Gangbaarheid

26 % van de Nederlanders;
18 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen