• al·ler·laat·ste
  1. verbogen vorm van de absoluut overtreffende trap van laat, sterk beklemtoond laatste

allerlaatste

  1. verbogen vorm van de stellende trap van allerlaatst

de allerlaatstev / m

  1. iets of iemand die absoluut de laatste plaats in een reeks inneemt
    • Het is niet leuk om bij elke wedstrijd de allerlaatste zijn. 
     ‘Het is zaak dat je niet vol gas geeft. Dat moet je voor het allerlaatste bewaren.’[1]
     Dat laat ik aan de autoriteiten over. ’Jeroen wilde een snedige opmerking maken, maar wist op het allerlaatste moment zijn woorden in te slikken.[2]
  2. minst waarschijnlijke
    • Jan is de allerlaatste om anderen een verwijt te maken. 

het allerlaatsteo

  1. meest recente nieuws
    • Het allerlaatste weet ik ook nog niet. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron
    Rob Gollin
    “De helling van de mooie meisjes knijpt de renner de keel dicht” (10 juli 2019), de Volkskrant
  2. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht  , ISBN 90-229-9182-2
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be