• al·lengs
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: langzamerhand’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1615 [1]

allengs

  1. geleidelijk over een langere tijd
    • Het Byzantijnse Rijk werd allengs afhankelijker van de Venetianen. 
    • Het werd allengs warmer door de klimaatverandering. 
     Terwijl Gerhard zijn weg vond in zijn nieuwe rol als vogelbeschermer en zijn collega's van de natuurbescherming allengs van het feit wist te overtuigen dat een hoogleraar in de sociologie misschien overgekwalificeerd, maar daarmee nog niet volkomen onbekwaam was, ging Jule in een afgeknipte spijkerbroek en bezweet T-shirt met een zeis de tuin te lijf.[2]
72 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[3]


allengs

  1. (Hooglimburgs) allengs
    «'t Riek Biezentjöms waerdje-n allengs aafhenkeliker ven g'r Veneesjerer.»
    Het Byzantijnse Rijk werd allengs afhankelijker van de Venetianen.