alleenverdienende

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • al·leen·ver·die·nen·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord alleenverdienende alleenverdienenden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de alleenverdienendev / m

  1. persoon die als enige van een huishouden geld verdient

Bijvoeglijk naamwoord

alleenverdienende

  1. verbogen vorm van de stellende trap van alleenverdienend

Gangbaarheid