aligerar
- a·li·ge·rar
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aligerar |
aligeraba |
aligerado |
volledig |
aligerar
- verlichten, ontlasten, minder zwaar maken
- bespoedigen, versnellen
- «Aligerar el paso.»
- De pas versnellen.
- «Aligerar el paso.»