• a·li·ge·rar
stamtijd
infinitief verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aligerar
aligeraba
aligerado
volledig

aligerar

  1. opschieten, doorlopen
  1. verlichten, ontlasten, minder zwaar maken
  2. bespoedigen, versnellen
    «Aligerar el paso.»
    De pas versnellen.