akela
- ake·la
- Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘leidster van de welpen bij de padvinders’ voor het eerst aangetroffen in 1926 [1]
- uit het Hindi: eenzaam en alleen [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | akela | akela's |
verkleinwoord |
- leider van een groep welpen bij de padvinderij
- Die dag trouwde Hendrik Christiaan Gerard de Vries met Theuntje van der Wal - mijn ouders. Zij was zo te zien akela en hij hopman. Niemand kon vermoeden dat de erehaag van padvinders en verkenners betekende dat beiden later in hun leven spitsroeden zouden lopen. [4]
- Het woord akela staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "akela" herkend door:
81 % | van de Nederlanders; |
67 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "akela" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ akela op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Peter Yvon de Vries 2 september 2002
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be