• air·play
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord airplay
verkleinwoord

de airplaym

  1. de optelsom van het aantal keren dat een liedje wordt gedraaid op radiostations tussen 07.00 en 19.00 uur
    • Minneboo vervolgt: ,,De Top 40 is de enige echte hitlijst die de tand des tijds altijd heeft weten te doorstaan door constant te vernieuwen. Dit zetten we bij Qmusic dan ook door. De Top 40 wordt samengesteld door te kijken naar onder andere airplay op alle radiozenders en streamingcijfers. Bovendien hebben we bij Qmusic toegang tot 674.000 Q-members." [2] 
    • De aanleiding om de zender nieuw leven in te blazen heeft te maken met de groeiende populariteit van podcasts. „Samen met radiomakers, podcasters en andere partners willen we een nieuwe toekomst voor Talk Radio in Nederland gaan vormen”, zegt Otto. „Het platform biedt mogelijkheden voor het gesprek van de dag, maar ook voor thema’s die nu nog te weinig airplay krijgen.” [3] 
76 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]