• ag·gres·siv
Naar frequentie 220374
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud aggresiv mer aggresiv mest aggresiv
o enkelvoud aggresivt
meervoud aggresive
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
aggresive mer aggresiv mest aggresive

aggressiv

  1. agressief (gekenmerkt door agressie)
    «I noen tilfeller har elgen vært agressiv mot folk som ble for nærgående.»
    In sommige gevallen zijn de elanden agressief geweest tegen mensen die te dichtbij kwamen.
  2. (medisch), (scheikunde) aggressief (van kreft of een stof)
  • [2]: aggressive kreftformer
agressieve kankers


  • ag·gres·siv
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud aggresiv meir aggresiv mest aggresiv
o enkelvoud aggresivt
meervoud aggresive
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
aggresive meir aggresiv mest aggresive

aggressiv

  1. agressief (gekenmerkt door agressie)
  2. (medisch), (scheikunde) aggressief (van kreft of een stof)
  • [2]: aggressive kreftformer
agressieve kankers