• af·zwem·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzwemmen
zwom af
afgezwommen
klasse 3 volledig

afzwemmen

  1. een zwemdexamen doen
    • De trotse ouders keken naar hun kind dat voor het zwemdiploma A afzwom. 
     Max en Dennis. Lachende koppies op hun derde verjaardag. De eerste schooldag. Fietsen met zijwieltjes. Afzwemmen. . . De laatste flard was een pijnlijke steek die ze schijnbaar emotieloos incasseerde.[1]
98 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]