Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zwem·men
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzwemmen
zwom af
afgezwommen
klasse 3 volledig

Werkwoord

afzwemmen

  1. een zwemdexamen doen
    • De trotse ouders keken naar hun kind dat voor het zwemdiploma A afzwom. 
     Max en Dennis. Lachende koppies op hun derde verjaardag. De eerste schooldag. Fietsen met zijwieltjes. Afzwemmen. . . De laatste flard was een pijnlijke steek die ze schijnbaar emotieloos incasseerde.[1]

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. All-inclusive”   (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be