Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·wrin·gen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

afwringen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afwringen
wrong af
afgewrongen
klasse 3 volledig
  1. iets met kracht of geweld van iemand afnemen
  2. iets of iemand tot het einde toe uitpersen

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen