• af·vroe·gen
vervoeging van
afvragen

afvroegen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van zich afvragen
    • ...dat wij ons afvroegen. 
    • ...dat jullie je afvroegen. 
    • ...dat zij zich afvroegen. 
  1.  Een ogenblik bleef ze om zich heen staan kijken, terwijl wij allemaal onze adem inhielden en ons afvroegen of we ons wel behoorlijk verborgen hadden.[1]


  1. Victoria Holt
    “De Engelse gouvernante” (1981), Saga, ISBN 9788726484823