• af·per·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord afperster afpersters
verkleinwoord afperstertje afperstertjes

de afpersterv

  1. vrouwelijke crimineel die op een oneerlijke manier een ander dwingt iets te doen wat die laatste persoon niet wil
     ' 'Maar je mag het niet geloven omdat je moet! Ze is een afperster en jij hebt toegegeven aan chantage.[1]
  1. Victoria Holt
    “Vlucht van de zeven zwaluwen” (1992), Saga, ISBN 9788726484892