afleken
- af·le·ken
- samenstelling van af en leken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
afleken |
leekte af |
afgeleekt |
zwak -t | volledig |
afleken [1]
- ergatief zachtjes naar beneden stromen, afdruipen, afvloeien
- [De zwaluwen] komen gewoonlijk in den eersten helft van April afgeleekt uit het leege Zuiden.[2]
- Het woord 'afleken' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Vogels E.H.J. Iserbyt1906
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord | |
enkelvoud | meervoud | ||
afleken | lac af | laken af | afgheleken |
klasse 5 | volledig |
afleken
- afleken, afvloeien, afduipen