Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ge·ving
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afgeving afgevingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afgevingv

  1. de keer dat men iets achterlaat op de plaats van bestemming

Gangbaarheid

61 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen