• af·del·ven
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afdelven
delfde af
dolf af
afgedolven
klasse 3

zwak -d
gemengd

volledig

afdelven [1]

  1. overgankelijk afgraven
    • Tussen het begin van de Koning Leopold III-laan en de Leie werd in 1897, tijdens het afdelven van een weide, een vaas met liefst zeven kilogram Romeinse munten gevonden.[2]