• ach·ter·over·bui·gen

achteroverbuigen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
achteroverbuigen
achterover boog
achterovergebogen
klasse 2 volledig
  1. naar achteren buigen van iets
     Het Openbaar Ministerie verdenkt Pieter P. (49) uit Almelo van het achteroverbuigen van vingers, en het slaan en stompen in het gezicht enkele maanden geleden. De man zat toen in de laatste fase van zijn straf en had de gevangenis onder voorwaarden vervroegd mogen verlaten.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Veroordeelde pleeghuisarts uit Almelo nu verdacht van mishandeling” (25-09-2013), Tubantia