• ach·ter·op·ko·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
achteropkomen
kwam achterop
achteropgekomen
klasse 4 volledig

achteropkomen

  1. inhalen van een eerder opgelopen achterstand, inhalen zonder passeren
    • Nadat hij het huis had afgesloten kwam hij de andere reizigers achterop 
     De achteropkomende achtervolgers deinsden geschrokken terug toen hij met de beitel begon te zwaaien.[1]