• ach·ter·hut·ten

de achterhuttenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord achterhut
      Behalven dit Schip (daar vier duizent roeijers, en drie duizent stryders op waren) bouwde deezen Philopater noch een ander Schip, niet ongelyk dit zelve: waar van Atheneus verhaalt dat het 280 cubiten lang was: hadt een achter-schip, hoogh 53 cubiten; met vier roeren, ieder, 30 cubiten lang: de grootste riemen waren lang 38 cubiten, aan welkers handtvatzels een tegen-wight van loot gehangen was: het hadt twee voor-stevens, en twee achterhutten, met zeven ingangen: de zyden waren omzet met vastgestelde schilden; drie duizent riemen konden daar op leggen, doch met vier hondert kon men bequaamlyk roeijen: hondert en vyftig mannen hadden toezight op de voorraadt: als het uit voer zweefden daar vyftigh booten om, ieder met vyf riemen, waar uit men trompette, en reuk-werk maakte.[1]
  1.   Weblink bron
    Nicolaas Witsen
    “Architectura navalis et regimen nauticum Ofte Aaloude en hedendaagsche scheeps-bouw en bestier”, facsimile uitgave Pieter en Joan Blaeu, Amsterdam (1970; origineel 1690), Graphic, Amsterdam, p. 40