• achon·dro·pla·sie
  • uit het Latijn [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord achondroplasie
verkleinwoord

de achondroplasiev

  1. (medisch) ontwikkelingsstoornis gekenmerkt door dwerggroei; erfelijke aandoening waarbij de vorming van kraakbeen in de lange pijpbeenderen verstoord is, waardoor zich geen normale groeischijf ontwikkelt
     Op zich niets bijzonders, ware het niet dat de leerling van het Erasmus de aandoening achondroplasie (ook wel dwerggroei genoemd) heeft waarbij de groei van de ledematen significant achterblijft bij die van de rest van het lichaam.[2]
     De Shih Tzu-pup lijdt net als zijn jonge baasje aan achondroplasie, de meest voorkomende vorm van dwerggroei.[3]
46 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[4]
  1. achondroplasie op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Ronald Vrugteman
    “Roos uit Almelo: klein van stuk, maar met een groot karakter” (09-06-2016), Tubantia
  3.   Weblink bron “Jongetje (5) met dwerggroei vindt lotgenoot in hondje” (10-01-2017), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be