• Afkomstig van het Oudengelse acan.
vervoeging
onbepaalde wijs to  ache 
he/she/it  aches 
verleden tijd  ached 
voltooid
deelwoord
 ached 
onvoltooid
deelwoord
 aching 
gebiedende wijs  ache 

ache

  1. onovergankelijk pijn doen, zeer doen
    «In the morning his joints were always aching
    's Morgens deden zijn gewrichten altijd zeer.
  2. onovergankelijk verlangen
enkelvoud meervoud
ache aches

ache

  1. pijn
    «The ache in his joints kept getting worse.»
    De pijn in zijn gewrichten werd alsmaar erger.