Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • a·bri·go
enkelvoud meervoud
abrigo abrigos

Zelfstandig naamwoord

abrigo m

  1. (kleding) jas, overjas
  2. toevlucht, schuilplaats

Verwijzingen

Werkwoord

vervoeging van
abrigar

abrigo

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abrigar