• a·bo·ga·do
  • Uit Latijn advocatus lett. “(hij) die opgeroepen wordt (om bijstand te verlenen)”. [1]
enkelvoud meervoud
abogado abogados

abogado m

  1. (beroep) advocaat
  2. (religie) een specialist van het kerkelijk recht die betrokken is bij de procedures omtrent de heilig- of zaligverklaring van de Katholieke Kerk, ook wel de promotor fidei geheten.
vervoeging van
abogar

abogado

  1. voltooid deelwoord (participio) van abogar
  1.   Weblink bron abogado in: Diccionario de la lengua española, Vigésima tercera edición (2014), Real Academia Española op rae.es