• ab·di·sert
  1. Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van het Noorse werkwoord abdisere
  2. Werkwoord: Noorse bivoeglijknaamwoordsvorm en werkwoordsvorm met het voorvoegsel ab-, met het achtervoegsel -ere en met de woorduitgang -t
Naar frequentie 101664
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud abdisert
o enkelvoud abdisert
meervoud abdiserte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
abdiserte

abdisert

  1. afgedankt, geabdiceerd

har abdisert

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van abdisere

abdisert

  1. voltooid (verleden) deelwoord van abdisere


  • ab·di·sert
  1. Bijvoeglijk gebruik van het voltooid deelwoord van het Nynorske werkwoord abdisere
  2. Nynorske bivoeglijknaamwoordsvorm en werkwoordsvorm met het voorvoegsel ab-, met het achtervoegsel -ere en met de woorduitgang -t
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud abdisert
o enkelvoud abdisert
meervoud abdiserte
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
abdiserte

abdisert

  1. afgedankt, geabdiceerd

har abdisert

  1. voltooide tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van abdiserte

abdisert

  1. voltooid (verleden) deelwoord van abdiserte