aartsroddelaarster


  • aarts·rod·de·laar·ster
enkelvoud meervoud
naamwoord aartsroddelaarster aartsroddelaarsters
verkleinwoord aartsroddelaarstertje aartsroddelaarstertjes

de aartsroddelaarsterv

  1. vrouw die heel veel kwaadspreekt over andere mensen
     Bovendien was zij een aartsroddelaarster, en zij had haar vinger op de pols van de stad.[1]


  1. Victoria Holt
    “De geheimzinnige echtgenoot” (1976), Saga, ISBN 9788726955644