• aan·tak·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aantakken
takte aan
aangetakt
zwak -t volledig

aantakken

  1. overgankelijk tot tak maken van een bestaand netwerk
     Het nu nog slapende bedrijfsspoor wordt binnenkort aangetakt op het reguliere spoorwegnet.[1]


  1. “Trouw” (26 januari 1955)