Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·sto·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanstomen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanstomen
stoomde aan
aangestoomd
zwak -d volledig
  1. met stoomkracht naderen (met name van stoomboten en stoomtreinen)

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen