aansleuren
- Geluid: aansleuren (hulp, bestand)
- aan·sleu·ren
- samenstelling van aan bw en sleuren ww
aansleuren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aansleuren |
sleurde aan |
aangesleurd |
zwak -d | volledig |
- iets op een lompe wijze van de ene naar de andere plaats slepen
- ▸ ' De inbreker wierp het meisje van zich af naar het andere eind van het vertrek, juist op het moment dat de jood en de twee jongens, Oliver achter hen aansleurend, terugkeerden.[1]
- ▸ ' Mijnheer Brownlow knikte even tegen mijnheer Grimwig, die met grote haast verdween en een ogenblik later terugkwam, in gezelschap van juffrouw Bumble en haar echtgenoot, de eerste voor zich uitduwend en haar onwillige gade achter zich aansleurend.[1]
- Het woord 'aansleuren' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ 1,0 1,1 “Oliver Twist” (1838), ISBN 9788726116397