aanreiker
- aan·rei·ker
- Naamwoord van handeling van aanreiken met het achtervoegsel -er
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aanreiker | aanreikers |
verkleinwoord | aanreikertje | aanreikertjes |
de aanreiker m
- iemand die iets overhandigt
- Een Vestdijkiaan in opleiding heeft zijn sherpa nodig op wie hij blind kan varen, een vaderlijke aanreiker die een beetje aandringt, en dát is Steinz. [1]
- Het woord 'aanreiker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "aanreiker" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Vestdijkkroniek. Jaargang 2004 Fries de Vries Literaire detectives
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be