• aan·ploe·gen

aanploegen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanploegen
ploegde aan
aangeploegd
zwak -d volledig
  1. door ploegen iets aan een stuk land toevoegen
  2. door ploegen aarde meer naar het midden van een akker verplaatsen
  3. doorgaan met ploegen