Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·loei·en
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

aanloeien [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanloeien
loeide aan
aangeloeid
zwak -d volledig
  1. al loeiend naderen
  2. een loeiend geluid naar iets of iemand zenden

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen