• aan·ge·reikt
vervoeging van: aanreiken…
verbogen vorm: aangereikte

aangereikt

  1. voltooid deelwoord van aanreiken
     Wat gebeurt er dan? Hij vreet zich dood. Jochem Hundertmark had zich letterlijk doodgegeten. En de overdosis was hem aangereikt door de koks van het Paraiso.[1]