Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ge·past·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aangepastheid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aangepastheidv

  1. de mate waarin iets of iemand zich heeft veranderd om beter te kunnen omgaan met veranderde omstandigheden
Antoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen