Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ga·lop·pe·re
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aangalopperen

aangaloppere

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van aangalopperen
    • ... dat men aangaloppere.