Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·dij·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aandijking aandijkingen
verkleinwoord aandijkinkje aandijkinkjes

Zelfstandig naamwoord

de aandijkingv

  1. een stuk op het water gewonnen grond dat is ontstaan door het aanleggen van een dijk
  2. het winnen van een stuk land door het aanleggen van een dijk

Gangbaarheid

Verwijzingen