• aa·ge·blau·der·der
  • Pennsylvania-Duitse bijvoeglijke naamwoordsvorm met het voorvoegsel aa-. met het voorvoegsel ge-, met medeklinkerwisseling van 't' naar 'd' en met de woorduitgang -er

aageblauderder

  1. onbepaald (zonder lidwoord) nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van aageblaudert

aageblauderder

  1. onbepaald (zonder lidwoord) datief vrouwelijk enkelvoud stellende trap van aageblaudert

aageblauderder

  1. onbepaald nominatief en accusatief mannelijk enkelvoud stellende trap van aageblaudert