[1]: Der Schunke (PROSCIUTTO)
De ham (PROSCIUTTO)
[2]: En Schunke
Een ham
  • Schun·ke
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Schunke der Schunke - -
datief me Schunke em Schunke - -
accusatief en Schunke der Schunke - -

Schunke, m

  1. (voeding) ham