• Auf·stän·di·schen

Duitse zelfstandig-naamwoordsvorm met het voorvoegsel auf-

Sterke verbuiging: zonder lidwoord

Aufständischen

  1. genitief mannelijk enkelvoud van Aufständischer
  2. accusatief mannelijk enkelvoud van Aufständischer
  3. datief mannelijk meervoud van Aufständischer
Zwakke verbuiging: met bepaald lidwoord

Aufständischen

  1. genitief mannelijk enkelvoud van Aufständische
  2. datief mannelijk enkelvoud van Aufständische
  3. accusatief mannelijk enkelvoud van Aufständische
  4. mannelijk meervoud van Aufständische
Gemengde verbuiging: met onbepaald lidwoord, bezittelijk voornaamwoord e.a.

Aufständischen

  1. genitief mannelijk enkelvoud van Aufständische
  2. datief mannelijk enkelvoud van Aufständische
  3. accusatief mannelijk enkelvoud van Aufständische
  4. mannelijk meervoud van Aufständische
Sterke verbuiging: zonder lidwoord

Aufständischen

  1. datief vrouwelijk meervoud van Aufständische
Zwakke verbuiging: met bepaald lidwoord

Aufständischen

  1. genitief vrouwelijk enkelvoud van Aufständische
  2. datief vrouwelijk enkelvoud van Aufständische
  3. vrouwelijk meervoud van Aufständische
Gemengde verbuiging: met onbepaald lidwoord, bezittelijk voornaamwoord e.a.

Aufständischen

  1. genitief vrouwelijk enkelvoud van Aufständische
  2. datief vrouwelijk enkelvoud van Aufständische
  3. vrouwelijk meervoud van Aufständische