• 65-·ja·ri·ge

65-jarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van 65-jarig
    • De vulkaan werd weer actief na een 65-jarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord 65-jarige 65-jarigen
verkleinwoord

de 65-jarigev / m

  1. persoon die 65 jaar oud is of iets dat 65 jaar bestaat
    • De 65-jarige heeft zijn vijf jaar jongere echtgenote tijdens zijn studie in Deventer leren kennen.