36-jarige
- 36-·ja·ri·ge
36-jarige
- verbogen vorm van de stellende trap van 36-jarig
- De 36-jarige winnaar van de prijsvraag had alle vragen goed beantwoord.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | 36-jarige | 36-jarigen |
verkleinwoord |
- persoon die 36 jaar oud is of iets dat 36 jaar bestaat
- De 36-jarige wilde een reis maken met zijn broer.
- Het woord 36-jarige staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.