• 176-·ja·ri·ge

176-jarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van 176-jarig
    • De vulkaan werd weer actief na een 176-jarige periode zonder uitbarstingen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord 176-jarige 176-jarigen
verkleinwoord

de 176-jarigev / m

  1. levend wezen dat 176 jaar oud is of iets dat 176 jaar bestaat
    • De 176-jarige is voor een schildpad nog heel actief.