enkelvoud meervoud
nominatief вид ви́ды
genitief ви́да
ви́ду
ви́дов
datief ви́ду ви́дам
accusatief вид ви́ды
instrumentalis ви́дом ви́дами
locatief о ви́де
в/на виду́
о ви́дах

вид m

  1. blik, aanzicht
    «Не упускай из ви́ду. Имей в виду́
    Verlies het niet uit het oog. In de gaten hebben.
  2. aanblik
    «Нездоровый вид
    Er ongezond uitzien.
  3. opzicht
  4. (biologie) soort
    «Виды птиц.»
    Vogelsoorten.
  5. (grammatica) aspect
    «Глагол несовершенного вида
    Een werkwoord van het onvoltooid aspect.