zwijmen
- zwij·men
- In de betekenis van ‘in zwijm vallen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1376 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
zwijmen |
zwijmde |
gezwijmd |
zwak -d | volledig |
zwijmen
- het bewustzijn geheel of gedeeltelijk verliezen
- De benauwde hitte deed haar zwijmen.
- Het woord zwijmen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zwijmen" herkend door:
53 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "zwijmen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be