zuchters
- zuch·ters
- zuchter met uitgang -s
de zuchters mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord zuchter
- In 1820 richtten Sauton en Porcher, twee vindingrijke heren, in Parijs een firma op die het produkt 'applaus' leverde. Bravoërs, snikkers en zuchters, 'encore'-schreeuwers (bis-roepers zouden wij zeggen) behoorden tot de specialisten in het vak. [1]
- Het woord 'zuchters' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Brink, J."Applaus" in: Het Parool jrg. 50 nr. 13799 (14 februari 1990); p. 23 kol. 4; geraadpleegd 2018-10-01