zozeer
- zo·zeer
- samenstelling van zo en zeer
zozeer
- in zo'n hoge mate (met als gevolg dat)
- Hij is ook koppig en zozeer overtuigd van zijn gelijk dat hij zijn standpunt niet wil verdedigen in een discussie. [1]
- niet ~: niet in de eerste plaats
- Het probleem is niet zozeer de invoering, maar de controle.
- Ze wonnen niet zozeer door goed te spelen, als wel door hard te werken.
- ▸ Hij zag het probleem niet zozeer en maakte aanstalten om verder te lopen, waardoor ik overging op een andere strategie.[2]
- Het woord zozeer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zozeer" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑
blz LXXV Hert-spiegel
Fokke Veenstra
Uitgeverij Verloren, 1992
ISBN 90-6550-348-X - ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be